Romeinse aquaducten van Nijmegen tot Rome

Voor dit deel van deze website geldt dat het copyright berust bij W.D. Schram (2006). Er zijn zichtbare en minder zichtbare codes toegevoegd om ongewenst kopiëren voor scripties en werkstukken te voorkomen. Wordt dit toch geconstateerd dan waardeert de docent(e) dit meestal met het cijfer 1 (één).
Wil je na lezing meer weten, neem gerust contact met me op.
Wilke Schram
HOME Meer literatuur over meer aquaducten Laatste wijziging in juni 2007 - Wilke D. Schram (wilke@romanaqueducts.info)

INLEIDING en OPBOUW

In zijn Naturalis Historia [NH 36.123] schrijft Plinius:

"Als men de overvloedige aanvoer van water zorgvuldig beschouwt, water bedoeld voor openbare gebouwen, de thermen, de vijvers, de open kanalen, de huizen van particulieren, de tuinen en de landgoederen nabij de stad; als we kijken naar de afstanden die het water aflegt voordat het de stad bereikt, de hoge bogen, de doortunnelde heuvels en de bouw van genivelleerde routes door diepe valleien, dan moet men snel toegeven dat er nooit iets wonderbaarlijkers is geweest in de gehele wereld".



Aquaducten zijn dichterbij dan vaak wordt gedacht: elk briefje van vijf Euro is opgesierd met de bekende Pont du Gard, de wereldberoemde brug van het aquaduct van Uzès naar Nimes. [Overigens, aan de andere zijde van het biljet is de poort van Hadrianus in Athene te herkennen].
Maar ook dichter bij huis - in de bossen bij Nijmegen - zijn Romeinen in de weer geweest met een aquaduct.

WATERBRONNEN


Zonder dat we ons dat goed realiseren is water een essentieel onderdeel van ons bestaan; dat geldt voor nu, dat gold uiteraard ook voor de Romeinen. Voordat zij begonnen met aquaducten werd er uiteraard al water getapt. De meeste nederzettingen in de oudheid werden niet voor niets in de ó van een rivier gebouwd. Maar er waren natuurlijk ook waterbronnen en putten en er werd regenwater opgevangen en in cisternen (ondergrondse waterreservoirs) bewaard.
De volgende fase was het transport van water over afstanden: hetzij in leren zakken of tonnen, hetzij via gegraven bovengrondse kanalen (Ninevé, Jerevan), hetzij via Qanats: ondergrondse kanalen waar waterhoudende lagen werden afgetapt voor irrigatie en/of drinkwater. Denk aan de aardbeving in Bam in Iran enkele jaren geleden waar hele boomgaarden van dadelpalmen verloren dreigden te gaan omdat ook de ondergrondse qanats ernstig waren beschadigd.
Het aquaductwater komt uiteraard uit de zelfde soort bronnen: rivierwater via aftakkingen (denk maar aan de Anio / Aniene voor Rome's aquaducten) al of niet ondersteund door dammen, bronnen en het aftappen van regenwater uit waterhoudende lagen onder de grond.
Op de foto een stukje aquaduct in Huelva (ZW-Spanje tegen de Portugese grens) waar het kanaal niet helemaal is dicht gesmeerd omdat het diende als infiltratie galerij: het water sijpelde tussen de stenen door, het kanaal in. Verderop begon dan het èchte aquaduct.

WATERLEIDINGEN


Het principe van een aquaduct is eenvoudig: een gemetseld kanaal of pijpleiding van aardewerk, steen, cement of lood, met een regelmatig verval waardoor het water vanzelf van bron naar bestemming loopt. Het probleem is echter dat er in het landschap bergen en dalen voorkomen. De Romeinen leidden het kanaal dan om het dal of de berg heen wat een aanzienlijke verlenging van het traject kon betekenen. Als dat niet mogelijk was groef men tunnels of bouwde men bruggen.
Pijpen waren vooral bij de Grieken populair, denk maar aan het Samos aquaduct, en werden gebakken of uit steen gehouwen. Typische diameter: 30 - 40 cm., soms ook (veel) groter. De kanalen werden opgebouwd uit cement of gemetseld van gehouwen of gebakken steen met een typische breedte van 80 - 90 cm en 1,20 - 1,50 hoog. Voorts werden ze voorzien van een waterdichte coating, het zgn. opus Signinum.
In tegenstelling tot de algemene mening, liep 80% van het gemiddelde aquaduct ondergronds.
Het ging steeds om water in vrije val, veelal in kanalen die onder de grond lagen en bij uitzondering op dijkjes liepen of op arcades.
Het verval ofwel de gradiënt (verhouding tussen hoogteverschil en de afgelegd afstand) was vaak in de orde van een of enkele promillen, lokaal soms 1% of meer.


De door de Perzen gebruikte qanat techniek vormde het uitgangspunt bij de bouw van de aquaducten van de Grieken en later de Romeinen: een serie verticale schachten in de grond op niet al te grote afstanden van elkaar die ondergronds op gelijke hoogte met elkaar werden verbonden. Zo waren er meerdere werkploegen tegelijk actief en waren er minder problemen met het grondwater. Later waren die schachten benut voor beluchting van het water en voor onderhoud en reparatie van het aquaduct. Zo is het ook begonnen met de Aqua Appia in Rome.
Maar er waren ook creatieve zielen die andere middelen dan steen gebruikten voor watertransport bijvoorbeeld gekoppelde amfora's of goten van leren huiden. In West-Europa zijn ook resten van uitgeholde boomstammen en planken kanalen terug gevonden.

PLANNING

De planning en bouw van aquaducten is een verhaal apart. Bekende landmeetkundige instrumenten waren: En zo kwam het water aan bij de stad. In het begin van het traject zorgden zijkanalen voor extra aanvoer. Aan het einde was er soms sprake van een extra aftakking (legaal of niet-legaal) voor irrigatie, een villa onderweg of voor een andere stad of wijk.

WATERVERDELING


Bij de stad werd het water naar het hoofdverdeelstation gevoerd: het castellum divisorium. En daarvan zijn er echter maar een paar over gebleven bijvoorbeeld die van Nimes en van Pompeii. Vanaf dit punt, vaak het hoogste van de stad, werd het water veelal met loden leidingen verdeeld over de wijken en soms via lokale verdelers weer opgesplitst waarna levering plaatsvond aan de fonteinen, de thermen en de 'privati'. Op de foto het beroemde verdeelstation van Nimes, dat overigens op geen enkele wijze voldoet aan de beschrijvingen uit de oudheid.
Wie in Pompeii is geweest kan zich enkele watertorens herinneren langs de diverse straten. De hoofdverdeler stond bij de Porta Vesuvio en met loden leidingen werd water naar de toppen van deze torens gevoerd en van daaruit werden fonteinen en huizen van water voorzien.
In een van de klassieke bronnen noemt Frontinus het aantal van 247 'castella' (hoofdverdelers en onderverdelers) voor Rome.

Top

VOORBEELDEN


NIJMEGEN

We beginnen dicht bij huis: het raadsel van Nijmegen.
Ten zuidoosten van Nijmegen liggen verschillende aardwerken in de bossen verscholen: V-vormige wallen, een meertje en kleine dijkjes. Een jaar geleden heeft ROB-medewerker drs. Peter Schut een rapport geschreven waarin hij aannemelijk maakt dat dit stelsel aardwerken de onderbouw moet zijn geweest voor een aquaduct voor het X-de legioen Gemina dat tot 104 nChr in Nijmegen lag. Het tracé was uitgezet, het grondverzet gereed, de bouw zou beginnen ... en toen moest het X-de verhuizen naar Hongarije. Althans, dat is de uitleg. Harde bewijzen ontbreken maar het geheel klinkt zeer aannemelijk.
De linkse foto laat het meertje zien waarin het water uit de ó werd verzameld: Meerwijk. Rechts een boslaantje en een stevige schutting die ineens een knik vertoont: de onderbouw van het aquaduct kruist hier het pad en men heeft de schutting er overheen gebouwd.
Keulen

Het aquaduct van Keulen haalde aanvankelijk zijn water dicht bij huis, ongeveer 10 km buiten Keulen. Dit bleek op termijn te weinig water op te leveren. De Romeinen bouwden een extra zijtak die in totaal 95 km lang was en kalkrijk water aanvoerde uit de Eifel.
Op de foto's het tracé en de bron: een sijpelleiding van 80m lang plus brongebouwtje met gorgonenkopjes. Verderop een fraai stukje kanaal met dikke lagen kalkafzetting (naar het Duits Sinter genoemd), verderop een reconstructie van een kleine aquaductbrug a-la de Pont du Gard - bij het dorpje Vussem. Weer verderop in het tracé een extra infiltratiebassin met doorlaatbare muren. Op de tekening er naast een bezink- en aftakkingsbassin voor het geval een deel van het aquaduct in reparatie moest.
Kortom: het gaat niet alleen om een gemetseld kanaal, maar ook kunstwerken onderweg: om extra water toe te laten vloeien, verontreinigingen te laten bezinken of overtollig water af te voeren.
Metz

Zo'n 20 km ten zuidwesten van Metz (noord Frankrijk) liggen de bronnen van Gorge die door de Romeinen gebruikt werden als bron voor het aquaduct van Mettis. Het belangrijkste obstakel was de Moezel die met een 1100 meter lange en 32 meter hoge aquaductbrug werd overwonnen. Ter vergelijking: de Pont du Gard-brug is bijna 50 meter hoog.
Aan beide zijden van de Moezel zijn nog aardige stukken van de brug overgebleven met interessante kunstwerken: bassins met verschillende functies als extra aanvoer, kunstmatige afvoer en bezinking: aan de westzijde in Ars-sur-Moselle en aan de oostzijde in Jouy-aux-arches.
Maar het meest interessante is het feit dat het water via twee parallelle kanalen over de Moezel werd gevoerd. Over het doel hiervan kan alleen maar gegist worden: meestal wordt gedacht aan de mogelijkheid de continuïteit te garanderen bij onderhoud: de ene kant kon worden drooggelegd zonder dat de waterstroom totaal werd afgesloten. Het te veel aan water werd dan vóór de brug afgevoerd naar de Moezel.
Lyon

Lyon had maar liefst vier aquaducten in lengte variërend van 10 - 85 km: de Mont d'Or vanuit het noorden, de Brévenne en de Yzeron vanuit het westen en het grote Gier-aquaduct uit het zuidwesten.
Er was echter één probleem: het centrum van de bewoning in die tijd lag op een goed verdedigbare heuvel, een soort acropolis, de Fourvière heuvel en was (en is) 300 meter hoog. Dat werd dus emmertjes sjouwen of een brug bouwen. Maar als - zoals hier in Lyon - het dal te diep en/of te lang was, dan heb je een probleem! Op de foto een van de fraaie resten van het Gier aquaduct in de bossen. Verderop liep de aanvoer via het Plat de l'Air op 314m hoogte, het dal was 140m lager, en dan weer 124m omhoog naar la Fourvière. De gekozen oplossing was de aanleg van een zgn. sifon.
Sifon

Even een uitstapje: bij een sifon - eigenlijk een stelsel van een of enkele pijpen door een dal - wordt gebruik gemaakt van het natuurkundige principe dat water in gesloten buizen stijgt tot zijn originele hoogte: in een U-vormige buis staat het water aan de ene zijde even hoog als aan de andere zijde. Dit is het principe van de communicerende vaten. De Grieken kenden het principe al en hebben het op vele plaatsen toegepast.
Bij sifons wordt het aquaductwater in een gesloten systeem - soms in één stenen pijp of zoals in Lyon, verdeeld over 8 - 10 loden pijpen - de heuvel afgeleid, het dal door - vaak op een sifonbrug - en aan de andere zijde werd het water weer omhoog geleid en overgegoten in een open bak. Vanwege de wrijving was er sprake van enig hoogteverlies, maar daar waren de Romeinen op voorbereid.
Bij een sifon is dus sprake van een overgang van water in een openlucht kanaal naar een buizensysteem. Na het passeren van het dal is er dan weer de overgang van buizen naar een openlucht kanaal. Bij de eerste overgang gaat het om een zgn header tank (inloop-bassin) en na het passeren van de buik / de venter en weg ophoog, uitmondend in een receiving tank (uitloopbassin). Op de foto een voorbeeld van een header tank in de wijngaarden net ten zuiden van Lyon.
Bij een sifon komen vaak de zelfde soort problemen aan de orde: angst voor grote luchtbellen in de buizen, verlies van druk door lekkage en opeenhoping van zand en andere verontreinigingen: hoe maak je de loden, aardewerken of stenen buizen weer leeg?
Ter zijde: vermoed wordt dat zeker in Arles en wellicht ook in Vienne het aquaductwater onder de rivier door werd geleid door middel van een sifon!

In de vier aquaducten van Lyon is sprake van in totaal negen sifons. Alle lood is uiteraard allang verdwenen maar er bestaan nog aanzienlijke resten van deze systemen in het landschap ten zuiden en westen van Lyon.
Om de wandellust te bevorderen verkoopt men in het fraaie Gallo-Romeinse museum op de Fourvière-heuvel prachtige boekjes over de vier aquaducten inclusief detailkaarten. Of kijk op internet bij Archeolyon.
In het plaatsje Chagnon is een steen gevonden waarop staat vermeld dat Hadrianus verbiedt te zaaien en te ploegen binnen de aangegeven grenzen, dit ter bescherming van het aquaduct.
Afgezien van de sifons kenden de Lyon-aquaducten ook nog andere Romeinse kunstwerken zoals enkele ondergrondse watertrappen en op de Fourvière-heuvel een serie cisternen.

Top

LITERATUURBRONNEN

Waar halen we de kennis vandaar over al dit fraais? In de literatuur vallen steeds vier namen: Vitruvius, Frontinus, Ashby en Hodge.
Vitruvius, architect en bouwkundige in de eerste eeuw vChr, is natuurlijk bekend van zijn boek De Architectura, na onze Middeleeuwen een leidraad voor velen op het gebied van architectuur. Hij wordt hier met ere genoemd vanwege boek (hoofdstuk) 8: De aquae ductu met interessante teksten hoe water te vinden, te geleiden en te verdelen. In zijn boek lijkt hij nogal Grieks georiëï. Hij beschrijft ook een ideaal castellum divisorium, zo'n waterverdeelstation voor een stad. Van hem komt de indeling: water voor de fonteinen / het volk, voor de badhuizen en voor de 'privati'. Zijn model van een ideaal castellum - met drie uitgangen - is echter nog niet terug gevonden bij opgravingen.
Frontinus leefde een eeuw later en was rond 100 nChr hoofd / inspecteur van de watervoorziening van Rome (curator aquarum) en beschrijft in zijn boek "De aquae ductu urbis Romae" in detail de toen aanwezige negen aquaducten van Rome, geeft voorschriften over loden pijpen, de organisatie en administratie enz. enz.
Fabretti was een van de universele geleerden in het 17de eeuwse Italië die de toen nog aanwezige resten van de aquaducten van Rome zag en daar drie verhandelingen over schreef. Hij leefde in een tijd dat aquaducten-jacht populair was - toenmalige pausen deden ook graag mee - Het interessante is dat hij waterwerken beschreef die in de eeuwen na hem zijn verdwenen.
Thomas Ashby was in de 30-er jaren de toenmalige directeur van de Amerikaanse Academie te Rome. Hij verrichtte een zeer uitgebreide studie naar alle 11 aquaducten van Rome en schreef daar een vuistdikke pil over, een werk waaruit in de moderne literatuur nog zeer regelmatig wordt geciteerd. Ester van Deman schreef in de zelfde periode ook een dikke pil, ze was meer geïnteresseerd in de bouwkundige aspecten.
In de zestiger jaren komen de 'aqueduct studies' in een stroomversnelling, met name vanuit de Duitse Frontinus Gesellschaft die jaarlijks bijeenkomsten organiseert; de verslagen daarvan vormen een constante bron van nieuwe inzichten en literatuur. Een van de centrale personen is Klaus Grewe. Hij verrichtte een detailstudie naar het aquaduct van Keulen, uitmondend in een complete atlas en een wandelroute. Hij gaat ook op pad in de rest van Europa en publiceert aan de lopende band, o.a. in Antike Welt en in de boeken van de Frontinus Gesellschaft. Inmiddels heeft hij nu een eigen website.
In de 90-er jaren wordt hij echter ingehaald door de prof. Trevor Hodge, een Canadees die een kloek verzamelwerk schrijft dat 10 jaar later ongewijzigd wordt herdrukt. Inmiddels hebben Grewe en Hodge gezelschap gekregen van vele anderen als Burdy, Bruun, Evans en Garbrecht.
In Nederland ontstaat een ware groeikern in Nijmegen onder leiding van de te vroeg overleden prof. dr de Waele. Zo promoveren aldaar de eerder genoemde Klaus Grewe (tunnels), Christof Ohlig (water voor Pompeii), Gerda de Kleijn-Eijkelestam (loden waterpijpen in Rome), Gemma Jansen (water in Pompeii, Herculaneum en Ostia) en Nathalie de Haan (privé thermen). En we wachten nog op de proefschriften van Paul Kessener en Suzanne Piras en anderen.

Top

KUNSTWERKEN


Eerst een overzicht van een hypothetisch aquaduct:
  1. de bron, in dit geval onderaards
  2. watertrap, zie elders
  3. bezinkbassin
  4. tunnel
  5. gegraven kanaal
  6. aquaductbrug
  7. sifon
  8. onderbouw / substructio
  9. arcade
  10. castellum divisorium / hoofdverdeelstation
  11. distributie in de stad door middel van (loden) pijpen

Ter illustratie enkele foto's van deze vorm van Romeinse bouwkunst (van links naar rechts):
Om enkele bassins (castella) te noemen: Vaak is er ook sprake van combinaties van functies. Een fraai voorbeeld is het castellum aqua / het bassin van Tiermes (50 km ten NW van Madrid). Uit de overblijfselen heeft men bovenstaande tekening (rechts) afgeleid.
Het water stroomde aan de wetszijde het castellum binnen en werd met een klep gedwongen in zuidelijke richting af te buigen en liep daarna via een trap het eerste bassin (1) binnen. Aan de andere zijde stroomde het bassin 2 in enz. enz. Aan het einde van bassin 8 moet sprake zijn geweest van een waterverdeelmachanisme - juist hier is het castellum ernstig beschadigd - waarbij het water of naar het noorden werd geleid tichting de stad en/of naar het zuiden naar het nabijgelegen badcomplex (thermen).
Bijvoorbeeld bij schoonmaakwerkzaamheden in de bassins of bij reparaties kon het water na de entree ook direct naar het noorden worden geleid en via het noordelijke en oostelijke kanaal bij het waterverdeelmechanisme terecht komen maar het was dan aanmerkelijk minder zuiver omdat het niet in de bassins tot rust was gekomen.
Het gaat hier dus om waterzuivering èn waterverdeling.

GEBRUIKERS

Voor wie was al dat water eigenlijk bedoeld? Vitruvius sprak van levering aan de fonteinen (lees: voor het volk), aan de thermen en aan de privati. Frontinus maakt voor het gebruik van aquaductwater van Rome eerst onderscheid in extra urbem (denk aan irrigatie) en intra urbem.
Dit laatste wordt onderverdeeld in (Frontinus par. 79 e.v.) De eerder geciteerde Plinius spreekt daarnaast ook nog van water voor tuinen en landgoederen.

Speciale gebruikers


Net boven de stad Luxembourg - in Walferdange - heeft men op 30m diepte een infiltratiegalerij blootgelegd van enkele honderden meters lang, met zo'n 20 schachten om grondwater op te vangen dat waarschijnlijk naar een plaatselijke villa werd geleid.
Nabij Vilamoura in de Algarve - Zuid Portugal - zijn de resten van een Romeinse villa gered van het oprukkende toerisme. Op het terrein van 'Cerro da Vila' is het tracé van het aquaduct goed te volgen. Het water werd aangevoerd vanuit een kunstmatig meertje 2 km verderop.
Graanmolen van Barbegal

Zo'n 10 km ten NO van Arles in Zuid-Frankrijk is sprake van twee parallelle aquaductbruggen: de meest westelijke vormt een onderdeel van de wateraanvoer voor de stad Arles, de oostelijke leidt het water naar een enorme gebouwencomplex, een graanmaalderij met 2 x 8 schepraderen voor even zovele molenstenen.
Het water wordt dus aangevoerd uit Les Alpilles, over de oostelijke helft van de dubbele brug geleid, doorsnijdt een rots en wordt naar een plateau geleid en in twee delen gesplitst voor beide series van 8 schoep-raderen plus molenstenen. Na deze maalderij verlaten te hebben wordt het water afgevoerd naar een riviertje.
Het complex stelt ons wel voor een serie raadsels: hoe was het transport geregeld van het graan van en naar deze 16 molens, waar was de 150 km2 akker waar al dat graan moet hebben gestaan en waar waren alle magen die met zoveel kilo meel gevoed konden worden.

Bijna geen van de oude schrijvers noemt het gebruik van aquaductwater in de mijnbouw, hoewel in Wales en in Spanje zulke aquaducten zijn terug gevonden. Aquaductwater werd ook gebruikt in de industrie (zie foto) onder andere voor vollerijen en ververijen, steen- en pottenbakkerijen en voor irrigatie.

Top

ROME - algemeen


Frontinus beschrijft negen aquaducten, geleerden ná hem kwamen tot 15 of zelfs tot 20 maar algemeen wordt gesproken over 11 aquaducten, waarvan de oudste reeds omstreeks 312 vChr werd aangelegd: de Aqua Appia.
Waar de Aqua Appia zijn water onttrok aan ondergrondse bronnen 15 km buiten Rome, was het volgende aquaduct - de Anio Vetus - gelijk 80 km lang, ook geheel ondergronds en haalde zijn water uit de rivier de Anio (nu de Aniene, een zijrivier van de Tiber). Daarna volgden de Aqua Marcia en de Aqua Tepula (rond 130 vChr).
Agrippa kreeg van Augustus de opdracht het waterleidingsysteem te hervormen en dat resulteerde in een renovatie van de oude aquaducten, de ombouw van de Aqua Tepula en de nieuwbouw van de Aqua Julia en de Aqua Virgo. Caligula en Claudius lieten Rome de Aqua Claudia en de Aqua Anio Novus na. Nadien werden de Aqua Traiana en de Alexandrina gebouwd en kregen de oudere aquaducten periodiek een opknapbeurt enz. enz.
Elk aquaduct had zijn eigen bouw, geschiedenis, eigenschappen en karakteristieken. De meeste zijn gebouwd voor algemeen gebruik, sommige hadden een speciaal doel, zoals de Aqua Alsietina voor de naumachia van Augustus in Regio XIV van Rome: Transtiberim (het huidige Trastevere). Dit geldt ook voor de Aqua Virgo die water aanvoerde naar de Campus Martius o.a. voor de thermen van Agrippa.


De meeste aquaducten kwamen aan de oostzijde Rome binnen op een hoog punt van de Esquilinus en gingen in noordoostelijke richting verder. Enkele bogen direct of via een aftakking naar het zuidwesten richting Caelius, de tempel van Claudius en/of de Palatijn en het Domus Aurea van Nero. Via een omweg staken enkele de Tiber over naar Transtiberim (nu: Trastevere) dat later via eigen aquaducten van water werd voorzien. Aan de noord (noordoost) zijde kwam ook water binnen via het Virgo aquaduct.

Zoals gezegd had elk aquaduct zijn eigen karakteristieken. In bijgaande tabel is te zien over welke afstanden het water werd vervoerd, om hoeveel water het ging, dat de aquaducten voornamelijk ondergronds liepen en welke regio's (stadsdelen / wijken) werden bediend. Bedenk dat niet alle aquaducten tegelijk actief waren.

In historisch perspectief: De eerste aquaducten werden vanuit militair oogpunt kwetsbaar geacht en daarom ondergronds gebouwd en konden dus maar een beperkt deel van Rome bedienen. Latere aquaducten kwamen op een hoger niveau binnen en konden zo in principe alle regio's van Rome van water voorzien. Frontinus meldt rond 100 nChr al dat de negen aquaducten in of nabij Rome met elkaar verbonden waren en wel zņ dat elke regio door ten minste twee bediend konden worden - handig in geval van calamiteit, reparatie of onderhoud. Rond de tijd van Frontinus groeide het inwoneraantal van de stad nauwelijks, toch werd er nog driftig gewerkt aan de aquaducten en kwamen er zelfs twee nieuwe bij.
De indruk dringt zich op dat in de loop van de tijd water voor steeds luxueuzere doeleinden werd aangewend. Van En dat zou ook wel eens een van de verborgen functies van de aquaducten kunnen zijn: van het lessen van de dorst van een steeds omvangrijkere bevolking, via het 'baden in luxe' in de badgebouwen tot een 'show of pride and power'.

We volgen nog even de geschetste opbouw: de bronnen van het water:

Het transport / de leidingen (de specus): de kanalen: veelal gemetseld of van gehouwen steen. Stenen pijpen rond Rome zijn (mij) onbekend. Loden pijpen werden alleen binnen de stadsmuren gebruikt. Wel waren er natuurlijk tunnels, bruggen en arcades in en om Rome - en hier en daar mogelijk een sifon.
En wat de verdeling van het water betreft: het castellum divisorium. Installaties voor de verdeling van het aquaductwater binnen de stad Rome zijn nauwelijks terug gevonden. Frontinus geeft wel in detail aan hoeveel water er in welke regio werd afgeleverd. Ook spreekt hij over 247 castella - waterverdeelstations. Maar fysieke resten hiervan zijn helaas schaars.

Top

ROME - vijf locaties

En als u weer eens in Rome bent: de interessantste plekken nabij of binnen de muren zijn - zie ook het boek van prof. Aicher -
Roma Vecchia

Indien u met de metro lijn A Noord naar halte Lucio Sestio gaat en 10 minuten door deze buitenwijk van Rome loopt, bevindt u zich ineens in een ó met een hoog aquaductgehalte, Roma Vecchia genaamd. Wat in eerste instantie de aandacht trekt, is de Aquae Felice - Paus Sixtus V achtte het in 1589 nodig om de onderbouw van de Aqua Marcia te gebruiken voor een nieuw aquaduct. Gelukkig zijn nog wel de resten aanwezig van een speciale aftakking voor de nabij gelegen Villa Vignacce.
Als u deze lijn verder volgt komt u vanzelf bij de resten van de originele Aqua Marcia met daarop gebouwd de Aqua Tepula en Aqua Julia.
Maar inmiddels heeft u aan de zuidzijde allang de imponerende arcades van de Aqua Claudia gezien met de Anio Novus daarop gebouwd.
Na 1350 meter verdwijnen de Claudia en Anio Novus ondergronds maar eerst is er nog een aftakking voor de villa Sette Bassi.

Porta Maggiore

Wie met de trein van Romes vliegveld naar Statione Termine de stad binnen komt, ziet vlak voor aankomst aan de linkerhand de Porta Maggiore, later een stadspoort van Rome. Alternatief: na aankomst het station aan de zuidzijde verlaten en 1,5 km terug lopen. Bij de Porta Maggiore is sprake van een zeer gecompliceerde situatie omdat daar 8 van de 11 aquaducten de stad binnen komen. Het is de plek die Frontinus "Spes vetus" (Frontinus par 20-3) noemde, blijkbaar dicht bij de oude Tempel van de Hoop. Het is een hoog punt op de Esquilinus, een ideale plek om van daar uit het water te verspreiden over de stad. Nabij deze plek komen de Via Prenestina en de Via Casilina de stad binnen, en Aurelianus nam de al aanwezige monumentale stadspoort annex aquaductonderbouw op in zijn stadsmuur.
Het gaat hier om (zie tekening): De Porta Maggiore is voorzien van een drietal fraaie inscripties (meest rechtse foto), meldend dat Claudius de Aqua Claudia op eigen kosten had laten aanleggen en dat Vespasianus en Titus de Claudia hadden (moeten) laten repareren.

Arcus Neroniani

Wat bij de Porta Maggiore niet over het hoofd is te zien, is de aftakking van de Aqua Claudia, de Arcus Neroniani, aanvankelijk bedoeld om water naar de Tempel van Claudius en wellicht ook de Domus Aurea van Nero te leiden, later door Domitianus doorgetrokken naar de Palatijn. Van deze zijlijn zijn aanzienlijke stukken nog aanwezig: nabij de Porta Maggiore en op het terrein van de privé-woning van de Britse ambassadeur - de villa Wolkonsky - en dus helaas onbereikbaar.
Verderop is deze zijlijn ook te zien bij de San Giovanni in Laterano, in de Via di Stefano Rotondo en bij de Boog van Dolabella en Silanus.
Deze aquaductaftakking komt uiteindelijk uit nabij de Palatijn, over de weg tussen het Colosseum en de Circus Maximus.
Nog even terug naar de Porta Maggiore: zoals aangegeven doorsnijden de Aqua's Marcia, Tepula en Julia op een bepaalde plek de Aureliaanse muur, aan de noordzijde van de bogen over de Via's.

Trofeeën van Marius

Wat sinds de late Middeleeuwen de Trofeeën van Marius worden genoemd, heet eigenlijk het Nymphaeum Alexandri - naar Alexander Sevérus: een enorme monumentale fontein op het Piazza Vittorio Emanuela II. In een nabij gelegen straatje is nog een stuk aquaduct te vinden dat de verbinding vormde tussen de Anio Novus en deze fontein. Toen deze fontein nog in werking was, moet het een imposant geheel zijn geweest, te meer dat zij ook diende als castellum, een waterverdeelstation, een klasse fonteinen die door Frontinus wordt aangeduid als Munera.

Trevi-fontein

We eindigen deze tocht bij de Trevi-fontein waar nog steeds aquaductwater stroomt. De huidige fontein is natuurlijk van veel recenter datum. De antieke Aqua Virgo voorzag de Campus Martius van water onder andere voor het Thermen van Agrippa. Vitruvius herinnert ons nog eens aan het aardige verhaal dat Agrippa's soldaten op zoek waren naar een geschikte bron waarbij een aardig meisje / maagd de soldaten een waterbron aanwees. In de huidige versie van de fontein van Nicola Salvi van omstreeks 1750 zijn hiervan twee beelden vastgelegd: Links Agrippa die de soldaten aanwijzingen geeft voor de bouw van het Virgo aquaduct en rechts de maagd die de soldaten op de bron wijst.

ROME - samenvatting



Voor het overzicht: zoals gezegd maakte Frontinus onderscheid in drie soorten gebruikers: Ook binnen de stad zullen privé-gebruikers zijn geweest. Top

WATER OPSPOREN


Het vinden van een waterbron is in Nederland meestal een niet al te groot probleem, zie foto. In landen rond de Mideellandse Zee kan het wel problematisch zijn. Vitruvius doet enkele suggesties:

"Men gaat voordat de zon is opgegaan plat op de grond liggen op de plek waar men wil zoeken, steunt de kin stevig op de aarde en tast met de ogen de omgeving af ... Als men op dat moment ergens nevelslierten kringelend in de lucht ziet opstijgen, moet men daar graven, want op een droge plek kan zich zo'n verschijnsel niet voordoen".
"Als daar zulke aanwijzingen voor een vindplaats zijn, kan men de volgende proef uitvoeren. Er wordt een kuil gegraven van minstens drie voet in het vierkant en vijf voet diep. Daarin wordt tegen zonsondergang een bronzen of loden bekken, een schotel of wat men maar bij de hand heeft neergezet. De binnenzijde van dit voorwerp wordt met olie ingesmeerd en men zet het omgekeerd neer. De kuil wordt vanboven met riet of bladeren afgedekt en daarover wordt aarde opgehoopt. Dan maakt men de volgende dag de kuil open: als in de kom druppels en condens zitten, is er op die plek water".
Nog een methode:
"Als een vacht van schapenwol in het gat wordt gelegd en men daar de volgende dag water uit kan wringen, is dat een teken dat daar een hoeveelheid water aanwezig is".
Deelcitaten uit Handboek Bouwkunde van Vitruvius, boek VIII hoofdstukken 1.1, 1,4 en 1.5 vertaling Ton Peters (1997).

WATERVERBRUIK


Hoe vreemd het ook klinkt, het blijkt erg moeilijk te zijn het inwoneraantal van steden in de Romeinse tijd te schatten. Zelfs voor een stad als Rome in de eerste eeuw n Chr. lopen de schattingen uiteen van 500.000 tot 1 miljoen inwoners. Een van de schattingspogingen loopt via de omvang van de watervoorziening. Als we meer zouden weten over het gemiddelde waterverbruik en de cijfers voor de aanvoer zijn bekend, dan is een schatting te maken van het aantal inwoners door het ene door het andere te delen.
Of omgekeerd: weet je het aantal stedelingen en de wateraanvoer, dan weet je de gemiddelde consumptie en dat kan weer interessant zijn voor vergelijkingen. Echter, er zijn te veel onnauwkeurigheden in het spel: In de literatuur worden wel enkele schattingen gegeven, zie bovenstaande tabel. De enige conclusie lijkt te zijn dat er weinig over te zeggen valt.

WATERKWALITEIT


Oude schrijvers als Vitruvius en Plinius schreven al over de kwaliteit van bronwater:
"Om bronnen te testen en vooraf te keuren moet men de volgende maatregelen treffen. Als ze spontaan opwellen in de open lucht, moet men, voordat men leidingen [aquaducten wds] gaat leggen, goed observeren en overwegen hoe het staat met de lichaamsbouw van de mensen die in de buurt van die bronnen wonen. Als deze een krachtig lichaam hebben en een frisse teint, benen zonder gebreken en geen ontstoken ogen, dan zijn die bronnen voortreffelijk".
"Ook als groenten met dat water in een ketel op het vuur worden gezet en vervolgens snel gaar komen, is dat een aanwijzing dat het water goed en gezond is".
Deelcitaten uit Handboek Bouwkunde van Vitruvius, boek VIII hoofdstuk 4, vertaling Ton Peters (1997).

Welke maatregelen nam men zoal om de kwaliteit van het drinkwater te bevorderen? Enkele op een rij:
Maar daar hield het dan vaak mee op, hoewel op sommige plaatsen in het Romeinse rijk iets te vinden is dat lijkt op Een ander kwaliteitselement betreft de hardheid van het water. De Romeinen wisten al dat water uit een kastgebergte van goede kwaliteit was en daarbij redelijk constant vloeide. Maar dat kalkrijke water zorgde ook voor kalkafzettingen in de kanalen en pijpen. Die kalafzetting wordt vaak aangeduid met de Duitse term 'sinter'. Vergelijk het aquaduct van Keulen: de kalk in het kanaal moest periodiek worden verwijderd (groei 1 mm per jaar), anders raakte het kanaal steeds meer verstopt. In later eeuwen werd niet verwijderde kalk het gebruikt o.a. voor drempels, graf- en altaarstenen (zie foto) en zelfs voor pilaren bijvoorbeeld in de kathedraal te Aken (Duitsland).

METEN en AFREKENEN


Een belangrijke factor die de onbetrouwbaarheid van verbruikscijfers verhoogt zijn de verliezen onderweg. Eigenlijk is daarover weinig van bekend maar men schat ze in de orde van 50%. Dus de helft van het water uit de bron kwam nooit aan in de stad. Trouwens, voor de hoofdstad van Jordanië - 'Amman - schat men het verlies anno 2007 op ongeveer 30%, moderne waterleidingssystemen zitten onder de 10%. Die verliezen werden vooral veroorzaakt door slecht onderhoud. De Romeinse dichter Juvenalis klaagde al dat hij nat werd onder de lekkende aquaductbrug nabij de Porta Capena in Rome.

Diefstal onderweg was een andere oorzaak voor onbetrouwbare cijfers: buiten de stad werd water afgetapt voor irrigatie en binnen de stad voor privé-gebruik. Bij zulke enorme inkomensverschillen als in Rome in het jaar nul was de corruptie enorm en een kleine geldelijke bijdrage aan enkele slavenarbeiders leverde al veel water op.
Toch werd er hier en daar wel water afgerekend! Toevoer van aquaductwater voor privé-gebruik was alleen weggelegd voor de elite, de superrijken. Het was een recht dat in Rome alleen werd toegekend door de keizer met speciale toestemming. Buiten Rome speelden stadsbestuurders de hoofdrol bij het toekennen van waterrechten. Men ging als volgt te werk: vanuit een distrubutie-bassin werd een speciale leiding aangelegd die begon met een calix: een bronzen (!!) buisje van ruim 20 cm lang en van een standaarddiameter. Hier werd brons in plaats van lood gebruikt omdat dat minder gemakkelijk te vervormen was. Voor een model, zie tekening. De kleinste buis had een diameter van 2,3 cm (4,2 cm2 doorsnede), voor veelgebruikers oplopend tot een buis van 23 cm doorsnede (415 cm2 doorsnede). Er werd afgerekend op basis van de diameter van de buis: hoe groter de doorsnede hoe hoger de rekening.

De kleinste calix werd een quinaria genoemd - een buis met een doorsnede dus van ruim 4 cm2 - en die werd gebruikt als standaardmaat voor het ge- en verbruik. Wat bij ons de liter of de m3 per dag is, was toen de quinaria. NB: er werd dus gerekend met een oppervlaktemaat en dus niet zoals bij ons, met een volumemaat per tijdseenheid. Men schat dat de quinaria goed was voor een verbruik van ongeveer 40 m3/dag.
Op zich was deze rekenwijze niet problematisch: zoals eerder gemeld stond er nauwelijks druk op de leidingen dus stroomt er uit een buis met dubbel oppervlak ongeveer twee keer zoveel water! Maar naar mate er sprake is van meer druk werden de verbruikscijfers wel steeds onbetrouwbaarder.

INITIATIEF, BOUW en ONDERHOUD


In Romeinse tijden was de samenleving anders ingericht dan nu het geval is. Veel publieke organen waren er niet: nauwelijks brandweer of politie, geen vuilnisophaaldienst, geen straatverlichting of instanties voor de watervoorziening. Veel hing af van de goede werken van de keizer of van lokale rijken. Wilde je populair worden bij het volk en zo de volgende verkiezingen winnen voor het stadsbestuur, de senaat of andere openbare ambten, dan liet je gladiatorspelen organiseren. Alleen de keizer en de extreem rijken onderstreepten hun rijkdom en macht met de bouw of reparatie van grote openbare werken: een tempel, badgebouw, theater, amfitheater, sierfontein of aquaduct. Je zorgde er natuurlijk wel voor dat iedereen kon weten dat JIJ dat moois betaald had door het aanbrengen van een inscriptie zoals die boven de Porta Maggiore (zie foto): op de drie inscripties staat te lezen dat keizer Claudius de Aqua Claudia op eigen kosten heeft laten bouwen maar ook dat de keizers Vespasianus en Titus de Aqua Claudia hebben moeten laten repareren.

Wie ook betaalde voor een aquaduct, na het besluit tot aanleg moest er eerst een tracé worden uitgezet vanaf een al bekende bron, wat met de toenmalige eenvoudige gereedschappen geen eenvoudige opgave was.
Maar wat te doen met niet-meewerkende landeigenaren onderweg? Het is soms onduidelijk of het Romeinse recht in alle regio's wel voldoende mogelijkheden bood om land te onteigenen - zoals we in Nederland bijna twee eeuwen geleden bij de aanleg van de eerste spoorlijn ook nog een onwillige landeigenaar tegen kwamen. Rond 175 v Chr. lag de bouw van de Aqua Marcia ook jaren stil vanwege de tegenwerking van ene Licinius Crassus.

De idee is dat het leger een belangrijke rol speelde bij de aanleg van aquaducten. Via een beroemde inscriptie is duidelijk geworden dat een legeringenieur - Nonius Datus - betrokken was bij de aanleg van het aquaduct van Saldae (Bougie / Bejaia) in Algerije. In bijgaande tekst (zie foto) is te lezen dat Nonius Datus het werk had uitgezet en naar huis was gegaan. Maar hij werd terug geroepen uit Rome - en en passant onderweg ook nog overvallen - voor problemen bij de bouw van de tunnel: men was aan beide zijden van de berg begonnen (afstand 425 meter) maar men was elkaar onderweg niet tegen gekomen. En of Nonius Datus dit probleem maar even wilde oplossen.
Een soortgelijk probleem moet zich hebben voorgedaan bij de bouw van de beroemde Eupalinos-tunnel (500 v Chr) op Samos: zie tekening.

Was de bouw gereed en het werk opgeleverd en geopend, dan was er uiteraard sprake van onderhoud, veelal verricht door deskundige en minder deskundige slaven, zie foto. Dankzij de boeken van Frontinus weten we hier meer over, maar alleen over de situatie in Rome. Vanaf 11 v Chr. was er een nieuw ambt: de curator aquarum (hoofd van de waterleiding te Rome) die met een ploegje van 240 man verantwoordelijk was voor het toezicht en het onderhoud op de Romeinse aquaducten. Agrippa liet - toen nog als aediel, tevens de schoonzoon van Augustus - de Aqua Julia op eigen kosten aanleggen, reorganiseerde de Aqua Tepula en betaalde het onderhoud aan de andere aquaducten (onder andere de Aqua Marcia) uit eigen zak. Later werd deze onderhoudsploeg van 240 man (slaven) aangevuld met nog eens 460 man en kwamen de kosten ten laste van de keizer - lees de staatskas.

ENKELE KENMERKEN op een rij


VERSCHILLEN MET NU


Maar er zijn verschillen, zelfs grote verschillen: Maar de Romeinen waren wel creatief!! zie de situatie rond een fontein in Ostia. Constant stroomde het water uit de fontein; het niet gebruikte deel werd benut om de nabijgelegen groepstoiletten door te spoelen, zie foto's.

Top

Nederlandstalige literatuur

Internationale, Engelstalige literatuur

Zie onder andere de universiteitsbibliotheken van UU, UvA, Leiden, RUG en RU Top

Internet-bronnen

Scriptie-vragen

  1. Beschrijf drie gebieden waar het Romeinse leger / de militairen / de verdediging te maken had met Romeinse aquaducten. Zoek uit welke rol Nonius Datus en Belisarius hierin speelden (kwetsbare plek in de verdediging/aquaduct als toegang tot de stad, afhankelijkheid van externe bronnen, genie als bouwers van aquaducten)
  2. Wanneer werd een sifon aangelegd en wanneer een aquaductbrug?
  3. Leg de werking van een sifon uit en zoek voorbeelden op in de oudheid (zowel Grieks als Romeins).
    Er zijn zelf twee voorbeelden bekend van dubbele sifons; waarom werden ze (enkele en dubbele) aangelegd?
  4. Men vermoedt dat er ook onderwater-sifons zijn geweest. Zoek uit waar en waarom (waarom niet gewoon water afgetapt van de rivier: kwaliteit van het water en/of stomend water / waterdruk voor fonteinen enz.).
  5. Welke meetinstrumenten gebruikten de Romeinen om een tracé van een aquaduct uit te zetten en hoe ging men daarna te werk? Hoe bepaalde men de hoogteverschillen bijvoorbeeld tussen de waterbron en de stad die het aquaduct liet aanleggen?
  6. Zoek de verschillen en de parallellen tussen het aquaduct / de watervoorziening in de Oudheid en de moderne waterleiding zoals we die nu kennen (bronnen, transport, watertorens, verdeling binnen de stad, meten en afrekenen van het waterverbruik).
  7. Zoek uit voor welke doelen het aquaductwater werd gebruikt, zowel binnen als buiten de stad Rome.
  8. Wie gaven zoal opdracht tot de bouw van een Romeins aquaduct?
  9. Waar kwam het geld vandaan voor de bouw van een aquaduct?
  10. Wie hield toezicht op het onderhoud en wie was daarvoor verantwoordelijk. Wat zijn de verschillen tussen de periodes voor en na Augustus?
  11. Wat kostte 1 km aquaduct gemiddeld? Vergelijk dat met de kosten van 1 km snelweg nu.
  12. Waarom liepen de Romeinen vanwege de loden leidingen binnen de stad, niet massaal loodvergiftiging op? (tip 1: wat is hèt grote verschil tussen Romeinse en huidige waterleidingen; tip 2: Romeinen hielden van kalkrijk water)
  13. Frontinus meet het watergebruik in 'quinaria'. Zoek uit wat dat is. De quinaria blijkt vreemd genoeg een oppervlaktemaat te zijn. Hoe zou jij in Romeinse tijd de doorstroomsnelheid van een aquaduct willen meten?
  14. De Romeinen hielden van kalkrijk water. Dit leidde tot kalkaanslag (vergelijk ketelsteen) in pijpen en aquaductkanalen (met als gevolg: gedeeltelijke of gehele verstopping). In de middeleeuwen en erna is men deze kalkafzettingen - in het Duits: sinter genoemd - gaan gebruiken. Zoek verschillende toepassingen.
  15. Hoe zou je in Romeinse tijden de diefstal van water uit de aquaducten willen voorkomen?
  16. Maak een lijst van zaken waarvoor tegenwoordig water nodig is. Maak ook zo'n lijst voor het leven in de Romeinse tijd.
  17. Waarom kozen Romeinen vaak voor kalkrijke waterbronnen voor hun waterbehoefte: [a] ze hielden van lekker, kalkrijk water [b] het water uit kalkrijke bronnen vloeide ook in droge periodes (karst?) ?
  18. Waarom zaten er gaten met deksels in (Griekse) terracotta pijpen: [a] nuttig / noodzakelijk bij de aanleg, bijvoorbeeld om waterdichte coating aan te brengen bij de joints en/of na reparaties [b] nuttig / noodzakelijk bij schoonmaakwerkzaamheden [c] om lucht te laten ontsnappen?
  19. Waarom bestaan de Griekse aquaducten vaak uit meerdere kleine pijpen naast elkaar in plaats van één grote: [a] ze konden geen pijpen met grote diameter maken [b] vanwege risicospreiding bij lekkage en ongelukken [c] er is dan sprake van minder kalkafzetting [d] sommige pijpen zijn later bijgeplaatst?
Top

HOME More literature on more aqueducts Last modified: July, 2006 - Wilke D. Schram (wilke@romanaqueducts.info)

Nog te behandeldelen onderwerpen

Techniek Geschiedenis Locaties Maatschappij In de stad Overig Top
HOME More literature on more aqueducts Last modified: June, 2007 - Wilke D. Schram (wilke@romanaqueducts.info)